Albanië was één van de landen die na de Eerste Wereldoorlog een bestaan kende van overheersing door andere naties, afgewisseld met gedeeltelijke onafhankelijkheid. In de jaren 20 van de 20ste eeuw, groeide het onder invloed van burgeroorlog en opstanden uit tot een natie. Uiteindelijk werd Achmed Zogoe president en uiteindelijk in 1928 koning. Om de invloed van Joegoslavië op het land te beperken, zocht deze koning toenadering tot Italië, waardoor het land uiteindelijk geheel afhankelijk werd van de Italianen.
In 1939 zond Mussolini zijn troepen het land binnen en werd Albanië niet meer dan een provincie van Italië.
In 1940 gebruikten de Italianen het land als uitvalsbasis voor een invasie van Griekenland, dat jammerlijk zou mislukken. Griekenland nam vervolgens hele delen van het land in bezit. Slechts door de tussenkomst van Hitler wist men het land in april 1941 weer geheel onder invloed te krijgen. Onder invloed van de Joegoslavische partizanenleider Tito, werd ook in Albanië een partizanenleger opgebouwd dat vanaf 1943 openlijk de strijd tegen Hitler en Mussolini opnam. Met behulp van Britse wapenleveranties wisten de communisten onder leiding van Hodzja in 1944 het land te bevrijden en werd er een satellietstaat van Joegoslavië gesticht.
Hoewel onderdelen van het oorspronkelijke Albanese systeem van onderscheidingen werd gehandhaafd, werden in de loop der jaren vele onderscheidingen naar Sovjet-Joegoslavisch voorbeeld ingevoerd.